De wedstrijd op baan 3 nadert het einde. Een man in een wit piqué poloshirt gooit de bal hoog op en slaat hem diep in het achterveld. Zijn tegenstander redt het niet. Applaus klinkt op van de tribune, waar vrouwen met grote zonnehoeden de rally aandachtig volgen, hun hoofden bewegen van links naar rechts en blijven daar net iets langer.
Irene leunt op het hek van baan 2, haar rackettas schuin op haar rug. Nog tien minuten tot haar laatste wedstrijd. Ze trekt haar witte zonneklep wat dieper over haar ogen. De man in de witte polo beweegt lenig en moeiteloos, alsof zijn lichaam het ritme van de rally kent.
In de rust drinkt hij water uit een glas met een citroenschijfje en praat kort met zijn tegenstander. Hij lacht en knikt naar de tribune. Irene kijkt opzij als hij haar kant opdraait.
Ze loopt haar baan op en schudt de hand van haar tegenstander. Haar partij begint. Ze ziet hem in haar ooghoek. Soms hoort ze zijn stem. ‘Out!’ Soms de droge ‘pok’ van zijn forehand. Ze vergeet de eerste keer te wisselen van baanhelft en komt maar langzaam in haar spel. Na anderhalf uur wint ze met 6-4, 6-2.
Na het handen schudden loopt ze de baan af, richting het clubhuis. Hij komt haar op het stoepstenen pad tegemoet, zijn racket nog in de hand.
‘Nicely played’, zegt hij. Zijn stem klinkt diep en warm, als chocolade in de mok die haar moeder ooit boetseerde.
‘Thank you.’ Irene’s hand voelt klam en klein in de zijne. Ze kijkt naar haar met gravel bedekte witte tennisschoenen. Als ze opkijkt, is hij verdwenen achter een donkere haag.
‘Irene!’, roept haar moeder vanaf het terras. ‘Clubkampioene!’
Ze steekt haar hand op, draait de zonneklep een slag op haar hoofd en loopt haar moeder tegemoet. Ze voelt donkere ogen in haar rug. Als ze zich omdraait, ziet ze alleen een dikke rij coniferen in de zon.



