‘Ik moet je wat vertellen.’ Alexander legt zijn vork en mes op zijn bord. Het laatste hapje miso kabeljauw balanceert op de tanden van de vork.
‘Okay.’ George neemt een slok van zijn Chablis. Hij kijkt naar de bar. Twee vrouwen lachen om iets dat hij niet hoort. De vrouw op links nipt aan een cocktail en kijkt over de rand van haar glas richting hun tafel. George vangt haar blik. Blauwe ogen, lang blond haar, rechte witte tanden. Nice.
Zijn broer kijkt naar zijn bord. ‘Het gaat over jou. Ik weet het al lang. Te lang.’
‘Over mij? Nou, dat belooft wat.’ George kijkt opzij en schuift zijn glas van zich af.
Alexander draait zijn vork om en om. Het stukje vis bungelt aan een reepje huid boven zijn bord. ‘Jij bent niet de zoon van Nikandros.’ Alexander steekt de vork in zijn mond en begint langzaam te kauwen.
George beweegt niet. Zijn ogen blijven op zijn broer gericht. Waarom laat hij die rand met haar staan. Hij ziet er uit als een monnik uit de middeleeuwen. ‘Van wie dan wel?’
Alexander neemt een slok wijn en draait zijn hoofd naar zijn broer. ‘Een tennisser uit Jamaica.’
‘Jamaica?’
‘Een tennisser?’
‘Hoe lang weet je dit?’
George legt zijn servet op tafel. Precies gevouwen, in een diagonale lijn. Kan zo weer worden ingedekt.
In de verte klettert servies in een bak. Buiten rijdt een tram langs.
‘Daddy heeft het me een jaar of tien geleden verteld.’ Alexander strijkt met twee vingers langs de voet van zijn glas. ‘Ik heb nooit iets tegen je gezegd omdat het niet het goede moment was.’
‘Wanneer bedoel je? In 1998, toen je trouwde? Of in 2001, toen hij overleed?’



