‘Kijk, ze versnellen. Ze maken er een wedstrijd van.’ Irene wijst naar de boten op het water. De zon hangt laag boven de rivier Cam. De twee achten met stuurman trekken sporen door het water, lichamen die buigen en zich richten, riemen slaan neer op het water dat opspat in koperkleurige waaiers. Ze haakt haar arm door die van Nikandros.
‘Zie je dat’, zegt hij. ‘Een moment van aarzeling en de hele boot valt stil.’ Nikandros blijft staan op de brug.
Irene knikt. ‘Ik vind het wel mooi als ze even uit de pas gaan. Dat maakt het spannend.’
‘Jij zou chaos nog een talent noemen,’ zegt Nikandros, en duwt haar arm vaster tegen zich aan. ‘Ze moeten vertrouwen op elkaar. Op ritme, op discipline. Dat is wat het sterk maakt.’ Hij blijft naar het water kijken.
‘Misschien is dat waarom ik er niet in zou passen’, zegt Irene.
‘Nee,’ lacht Nikandros. ‘Jij zou de slag uit de boot halen.’
‘En juichen voordat we bij de finish zijn,’ voegt ze toe. Ze ontspant haar schouders, draait haar hoofd en kust lichtjes zijn gladde wang. Hij ruikt naar krijt en munt. ‘Grapjas.’
‘My dearest, het gaat er niet om wie wint, het gaat erom dat iedereen doet wat hij moet doen.’
Ze lopen langzaam verder. De lucht is zacht, het licht dun als zomerhoning. Irene kijkt naar de grond. Nikandros’ suède donkerbruine brogues klakken droog op de stoeptegels. Haar hakken tikken er onregelmatig achteraan.
‘Nik...’
‘Hmm?’
‘Ik denk dat ik zwanger ben.’
In de verte klinkt nog het ritme van de riemen, het bevel van de stuurman dat over de rivier snijdt.
Hij kijkt naar de stoeptegels voor hen, één lange rechte baan. ‘Dan trouwen we.’
Achter hen slaat de klok van Great St. Mary’s. Eerst de heldere chimes, daarna zeven slagen die langzaam over het water rollen. De zon breekt door de wolken, fel. Irene kijkt achterom, het geluid van de roeiers is alleen nog ruis, hun eigen schaduwen zo langgerekt dat ze het water net niet raken.



