Nine months after the Grand Prix…
Zijn blik blijft hangen bij die ene zin. Misschien was het een grap van zijn oma. Of niet. Wat zou ze ermee bedoeld hebben?
De kinderfoto’s van hem en Alex, van zijn moeder Irene en oma Helena. Hij heeft ze zo vaak gezien. Een foto van een ernstige Nikandros die van een afstandje naar de vrolijke George in zijn kinderstoel kijkt. George in een salopette, spelend in de zandbak. Een bruine George die zijn lichtere broer Alex vasthoudt.
Zijn moeder zei altijd dat hij leek op zijn grootvader - papou, de vader van Nikandros. Die had ook donkere krullen en diepbruine ogen.
… here we have the real grand prix.
George staat op en pakt de afstandsbediening van de gashaard. De vlammen flakkeren op. Hun schijnsel danst over de tafel, het opengeslagen boek en het glas wijn. Even kijkt hij naar zijn eigen hand, de lange slanke vingers, lichter in het warme licht.
Heeft hij het eigenlijk niet altijd geweten? Niet als gedachte, maar als iets dat in hem schuurde. Een schaduw die meebewoog met zijn blik; zolang hij haar niet probeerde te vangen, was ze er niet.
Vaak genoeg hadden mensen verbaasd gereageerd als ze hoorden dat Alex en hij broers waren. ‘Zolang mijn moeder niet zegt dat het niet zo is, is het zo’, zei hij dan.
Wil hij het eigenlijk wel weten? Misschien slaapt zijn echte vader ergens onder een brug. Heeft ‘ie geen tand meer in zijn mond, of kunnen ze elkaar niet verstaan.
Zijn wortels lagen altijd in de bakermat van de Europese beschaving. Zijn boekenkast staat vol met Griekse denkers en helden. Stavrianos is zijn naam, een tongbreker die iedereen altijd verbastert tot Stavinos, alsof het dan beter past.
Misschien is niet weten ook weten.
Zijn BlackBerry trilt.
Het is Noor.



