‘Nine months after the Grand Prix…’ Helena’s pen blijft even hangen boven het papier. Ze kijkt naar de foto van de kinderwagen voor het hek, en dan naar haar eigen hand. ‘… here we have the real grand prix.’ Ze zet een punt. Niet te hard, de punt mag geen inktvlek worden. Ze leest de zin terug en kantelt haar hoofd iets. Dan veegt ze de pagina glad.
Ze kijkt over haar schouder. Er is niemand. Ze staat op, opent de rechterlade van het notenhouten kabinet en pakt er een stapeltje volgetikte vellen papier uit. Helena schuift de deur van de serre dicht en gaat weer zitten.
Boven op het stapeltje foto’s op tafel ligt een foto van een pasgeboren George, een verfrommelde blik boven zijn rompertje. De foto daaronder George bij zijn moeder op schoot, Nikandros die met gespannen kaken van een afstandje toekijkt. Helena spreidt de zwart-wit plaatjes voor zich uit op tafel en legt ze op volgorde voor het boek. Haar vingers strijken over baby George met zijn dikke beentjes.
Ze pakt haar vulpen, houdt hem boven de lege marge onder de foto’s. Een seconde blijft ze zo zitten. Dan legt ze de pen weer neer.
Naast de foto’s liggen A4-tjes, uitgetikte verhalen over haar bezoeken aan Yorkshire en de geboorte van George, haar eerste kleinzoon. Helena begint te lezen. Dat bezoekverbod. Wat een horreur. Zij en Nikandros hadden geen idee hoe het met Irene ging, of de baby al was geboren en of alles goed was. En dan de verplaatsing van haar dochter met haar baby naar weer een andere kliniek, het was weliswaar een ziekenhuis en geen officiële kraamkliniek, maar waarom zou je een jonge moeder die zo was toegetakeld tijdens de geboorte, een dag later 20 mijl in een bus zetten met haar kind op schoot? Zonder contact te hebben gehad zelfs met de vader? Een rimpel verschijnt tussen haar wenkbrauwen. Nog ruikt ze het chloor in de gang van de kliniek waar ze Irene en George uiteindelijk mocht opzoeken.
Bij de vraag van de verpleegster ‘Is it a coloured one’ stopt haar vinger op de regel. Irene had het haar in de kliniek verteld. Fluisterend.
Ze knipt het bevallingsverslag los en plakt het midden op de rechterpagina. Een dunne strook papier met de eerste alinea blijft over. Ze pakt een nieuw blauw plakkertje en zet het vast.
George… een onaangenaam, opschepperig jochie. Misschien zou zijn grootvader, een bescheiden, zeker niet opschepperig man dit betreuren, als hij dit van zijn kleinzoon had horen zeggen. Zijn laatste herinnering aan het donkere krulhoofd was een kleuter, die naast zijn sterfbed zat te wachten, om opa’s sloffen aan te doen, als deze er even uit moest. “De schat”, zei zijn opa.



